Huisarts kiest vaak duur diabetesmiddel
IVM: ‘Marketing industrie beïnvloedt voorschrijfgedrag’
Volgens het IVM zijn deze nieuwe geneesmiddelen niet alleen duur, maar is er ook te weinig bekend over de eventuele complicaties en de veiligheid bij langdurig gebruik. Uit de nieuwe indicator van het IVM over diabetes mellitus blijkt dat de huisarts in een kwart van de gevallen waarin hij een extra geneesmiddel toevoegt, kiest voor een van de nieuwe glucoseverlagende middelen. Deze nieuwe indicator is sinds kort opgenomen in de Monitor Voorschrijfgedrag Huisartsen van het IVM en Vektis.
Alternatieven
“Dat is een schrikbarend hoog percentage, vooral als je bedenkt dat er net zo goede en goedkopere alternatieven zijn waar we bovendien veel meer ervaring mee hebben”, aldus Anke Lambooij, apotheker bij het IVM. Daarnaast staat in de onlangs verschenen NHG-Standaard Diabetes mellitus dat de nieuwe middelen niet de voorkeur hebben en alleen in uitzonderingsgevallen moeten worden voorgeschreven. Lambooij schatte van tevoren dat niet een kwart maar maximaal 15% van de toegevoegde middelen een DPP-4-remmer of GLP-1-agonist zou zijn.
Mogelijke oorzaak voor het voorschrijfgedrag van de huisartsen is de marketing van de farmaceutische industrie, aldus het IVM. “De industrie maakt veel reclame voor deze middelen, terwijl dat bij de oudere middelen niet meer gebeurt”, zegt Lambooij. Artsen kregen glossy informatiebrochures en de industrie investeerde de afgelopen jaren veel in nascholing voor huisartsen over de nieuwe middelen. “Op die bijeenkomsten worden die middelen gepropageerd en wordt vooral gesproken over de positieve effecten”, aldus een woordvoerder van het IVM.
Hij zegt dat de farmaceutische industrie op die nascholingsbijeenkomsten vaak verwijst naar buitenlandse richtlijnen, waarin de nieuwe middelen gunstiger worden beoordeeld dan in Nederland. Ook praktijkondersteuners zijn het doelwit van de marketing, omdat ze een belangrijke rol spelen bij de behandeling van diabetespatiënten. Verder vragen patiënten vaker om de nieuwe middelen, omdat ze liever geen behandeling willen met insuline.
Bewustzijn
DPP-4-remmers en GLP-1-agonisten zijn duurder dan de conventionele middelen. Behandeling met de sulfonylureumderivaten kost per patiënt per maand € 3 à € 4, de nieuwe medicatie € 20 tot € 100 per maand, aldus Lambooij. “De kosten van de nieuwe middelen bedragen nu al 68% van het totaalbedrag dat we uitgeven aan diabetesmedicatie.”
Het NHG laat weten dat de arts alleen bij dwingende redenen (contra-indicaties of bijwerkingen) mag afwijken van de standaard. Het genootschap wijst er overigens op dat uit het IVM-onderzoek blijkt dat in drie kwart van de gevallen de huisartsen geen nieuw diabetesmiddel voorschrijven. “Ook is uit het onderzoek niet op te maken om welke redenen een arts toch kiest voor een nieuw middel”, aldus de NHG-woordvoerder.
Ik krijg in mijn praktijk sterk de indruk dat nieuwe diabetesmiddelen met name worden geïnitieerd door een POH-er (al dan niet door de huisarts geaccordeerd).
Het zou mijn inziens interessant kunnen zijn om de invloed van de POH-er/diabetes-/long-verpleegkundige op het voorschrijf gedrag uit te zoeken.
Deze laatste ontvangen ook artsen bezoekers en zijn daar mogelijk gevoeliger voor dan de huisartsen.
Ik hoop overigens dat ik mis zit met mijn veronderstelling.
Vriendelijke groet, Fons van Nunen