De rol van CYP2C19 bij de respons van clopidogrel is beperkt
Wat was de aanleiding?
“Ondanks behandeling met acetylsalicylzuur en clopidogrel na stentplaatsing komt stenttrombose nog regelmatig voor. Clopidogrel werkt niet bij alle patiënten even goed. We wilden onderzoeken welke variabelen deze individuele verschillen kunnen verklaren.”
Wat zijn de resultaten?
“Uit een case-control study onder patiënten met stenttrombose bleek dat vooral vroege stenttrombose (binnen dertig dagen na stentplaatsing) is geassocieerd met een verhoogde bloedplaatjesreactiviteit, ondanks behandeling met clopidogrel. Ook hebben we gekeken naar de bijdrage van genetische factoren. Het is bekend dat CYP2C19 een rol speelt bij de omzetting van de prodrug clopidogrel naar de actieve metaboliet. Het meest voorkomende polymorfisme dat zorgt voor een verminderde activiteit van dit enzym (CYP2C19*2) verklaarde echter slechts 5% van de individuele variatie in plaatjesreactiviteit. Daarnaast ontdekten we dat het enzym paraoxonase-1 (PON-1) een belangrijke rol speelt bij de metabole activatie van clopidogrel en daarmee de plaatjesreactiviteit. De klinische relevantie hiervan moet nog in verder onderzoek worden bevestigd.”
Wat betekenen deze uitkomsten?
“De respons op clopidogrel is multifactorieel bepaald. Een risicomodel waarin zowel bloedplaatjesreactiviteit als andere patiëntgebonden factoren zijn meegenomen, kan voorspellen welke patiënten baat hebben bij clopidogrel. Zo’n model wordt in het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein al toegepast.”