Genotypering voorkomt bijwerkingen thiopurines
Dat blijkt uit onderzoek van Marieke Coenen en collega's, uitgevoerd vanuit het Radboudumc in Nijmegen. Aan de studie deden 783 IBD-patiënten mee uit 30 Nederlandse ziekenhuizen. 378 patiënten - de controlegroep - kregen de gebruikelijke therapie, zonder genotypering vooraf. De overige 405 patiënten - de interventiegroep - werden voor behandeling met een thiopurine getest op drie genetische varianten van het enzym thiopurine S-methyltransferase (TPMT*2, -*3A, en -*3C).
Deze polymorfismen leiden tot een verlaagde TPMT-activiteit waardoor spiegels van de actieve metaboliet (6-thioguanine) van azathioprine en 6-mercaptopurine sterk kunnen stijgen. Gevolg: meer kans op hematologische bijwerkingen zoals leukopenie. Patiënten in de interventiegroep die een van de genoemde genetische polymorfismen bleken te hebben, kregen daarom een lagere dosis dan gebruikelijk.
Na 20 weken follow-up traden bij beide groepen evenveel hematologische bijwerkingen op: 7,4% in de interventiegroep en 7,9% in de controlegroep (relatief risico 0,93, BI95 0,57-1,52). Ook de ziekteactiviteit verschilde niet tussen de groepen.
Maar patiënten in de interventiegroep bij wie de dosering was verlaagd na genotypering hadden echter tienmaal zo weinig kans op hematologische bijwerkingen als de mensen met TPMT-polymorfismen in de controlegroep (2,6% vs. 22,9%).
Daarom bevelen de onderzoekers aan om patiënten met IBD die behandeling krijgen met een thiopurine, voortaan eerst te screenen op polymorfismen voor TPMT.
Ongeveer 10% van de Westerse bevolking heeft een genetische variatie waardoor de werking van het TPMT-enzym is verminderd.
Het onderzoek van Coenen et al. wordt binnenkort in Gastroenterology gepubliceerd.