Laaggradig glioom: geen effect etoposide
In 118 instituten in elf Europese landen onderzochten Gnekow et al. bij kinderen met dit type hersen-tumor regimes van vincristine + carboplatine zonder (VC; n = 247) of met etoposide (VCE; n = 243).
Ze onderscheidden leeftijdsgroepen <1 jaar (15%), 1-8 jaar (66%) en 8-16 jaar (19%). Kinderen met de erfelijke aandoening neurofibro-matose type 1 deden niet mee.
De standaard inductietherapie bestond uit tien wekelijkse doses van 1,5 mg/m2 intraveneus vincristine en vier driewekelijkse doses van 550 mg/m2 intraveneus carboplatine, gevolgd door drie vierweekse cycli met gelijktijdige toediening. Als intraveneus etoposide werd toegevoegd, gebeurde dat met 100 mg/m2 op de dagen 1, 2 en 3 van de weken 1, 4, 7 en 10. Ter consolidatie kreeg iedereen tien zesweekse cycli met 1,5 mg/m2 vincristine op dag 1, 8 en 15 plus 550 mg/m2 carboplatine op dag 1. De totale behandelperiode was 18 maanden; in die tijd werden veel regimes aangepast.
Na een mediane follow-up van 5,2 jaar waren 25 kinderen in de VC-groep overleden en 29 in de VCE-groep, op twee na door het glioom. In een Kaplan-Meieranalyse komt de totale vijfjaarsoverleving op 89,2% (SD 2,1) in de VC-groep en 88,8% (SD 2,1) in de VCE-groep en de vijfjaars-progressievrije overleving op 46,1% (SD 3,5) respectievelijk 45,3% (SD 3,5), met een mediane tijd tot progressie van 4,1 jaar.
Een multivariabele analyse laat zien dat bij de 8- tot 16-jarigen de progressievrije overleving in de VC-groep aanzienlijk beter was dan in de VCE-groep, en dat diencefaal syndroom (DS) de progressievrije overleving ongunstig beïnvloedt. Wat totale overleving betreft betekenen DS, leeftijd < 1 jaar en > 8 jaar ongunstige prognoses.
In de VCE-groep werd meer hematologische toxiciteit en meer infecties waargenomen dan in de VC-groep, maar bij VCE deed zich minder overgevoeligheid voor. [Eur J Cancer. 2017;81:206-225.]