Bloeddrukmeting thuis: beter effect medicatie
In 138 Britse huisartspraktijken rekruteerden McManus et al. 1182 deelnemers boven 35 jaar met bloeddruk >140/90 mmHg (gemiddeld 153,1 ± 14,0/85,5 ± 10,3 mmHg). Die verdeelden ze in drie groepen: zelfmeting (de eerste week van elke maand elke ochtend en avond een geautomatiseerde duplobepaling; deze informatie ging per brief naar de huisarts), telemeting (overeenkomstige procedure met communicatie en ondersteuning via sms en internet) en gebruikelijke zorg (meting in de huisartspraktijk). Aan de hand van de uitslagen stelde de arts de antihypertensieve medicatie bij.
Het aantal DDD voor antihypertensiva nam in alle groepen toe; na twaalf maanden was het bij zelfmeting gestegen van 1,97 ± 1,57 naar 2,42 ± 1,75, bij telemeting van 2,09 ± 1,65 naar 2,69 ± 1,82 en in de controlegroep van 1,92 ± 1,48 naar 2,27 ± 1,65. Bij alle vergelijkingen werden ACE-remmers het meest voorgeschreven (rond 60%), gevolgd door calciumantagonisten, thiaziden, bètablokkers en alfablokkers.
Bij aanvang waren de systolische waarden (mmHg): zelfmeting (n=391) 152,9 ± 13,6; telemeting (n=389) 153,2 ± 14,3; controlegroep (n=393) 153,1 ± 14,0. Na zes maanden was dat: zelfmeting (349 analyseerbaar) 140,4 ± 15,7, telemeting (338 analyseerbaar) 139,0 ± 16,8, controlegroep (358 analyseerbaar) 142,5 ± 15,4.
De cijfers na twaalf maanden waren gunstiger: zelfmeting (328 analyseerbaar) 137,0 ± 16,7, telemeting (327 analyseerbaar) 136,0 ± 16,1, controlegroep (348 analyseerbaar) 140,4 ± 16,5. Ten opzichte van gebruikelijke zorg was het gecorrigeerde gemiddelde verschil –3,5 mmHg (95%-BI –5,8- –1,2) in de zelfmeetgroep (P<0,0029) en –4,7 mmHg (95%-BI –7,0- –2,4) in de telemeetgroep (P < 0,0001).
Bij de diastolische druk waren de uitkomsten vergelijkbaar. Verschillen tussen zelfmeting en telemeting waren niet significant. [Lancet. 2018;391(10124):949-959.]