NHG: morfine en oxycodon zijn eerste keus sterkwerkend opioïd
Het NHG heeft deze middelen een gelijkwaardige plaats gegeven in het behandelbeleid gezien de ruime mate van ervaring die inmiddels met beide middelen is opgedaan. In de richtlijn uit 2021 werd alleen de voorkeur uitgesproken voor morfine.
Geadviseerd wordt om deze opioïden bij voorkeur oraal toe te dienen en daarbij te kiezen voor een vertraagde afgifte-preparaat dat de patiënt op vaste tijdstippen kan innemen. Rectaal toedienen van morfine wordt ontraden, omdat dit kan leiden tot een wisselende en onvolledige opname in het bloed. Bij problemen met orale toediening kan de arts een pleister met fentanyl of buprenorfine overwegen. Met fentanyl is de meeste ervaring opgedaan en het voordeel van een buprenorfinepleister is dat de startdosering lager kan zijn. Eventueel is parenterale toediening van morfine te overwegen.
Opioïdrotatie
Als pijnstilling nodig blijft en gewenning optreedt, is het advies de dosering geleidelijk te verhogen om het gewenste effect te behouden. Bij onvoldoende reactie is opioïdrotatie te overwegen. Hierbij moet de equivalente dosering van het alternatief worden gegeven. Bij opioïdrotatie vanwege bijwerkingen kan het beste worden gestart met 75% van de equivalente 24-uursdosering.
Opnieuw wordt gewaarschuwd voor het gebruik van opioïden bij mensen met chronische pijn. Het NHG geeft aan zeer terughoudend te zijn met het gebruik van deze middelen. Dit omdat het effect op de pijn door sensitisatie over het algemeen beperkt is en er een risico is op ernstige bijwerkingen.