Genderspecifieke bijwerkingen
Ziekenhuisapotheker Loes Visser wint als eerste niet-arts Corrie Hermannprijs.
“Geslacht heeft meestal geen grote invloed op effectiviteit van een geneesmiddel, maar wel op het ontstaan van bijwerkingen”, vertelt ziekenhuisapotheker en farmaco-epidemioloog Loes Visser werkzaam in het Erasmus MC en HagaZiekenhuis. Voor haar onderzoek naar gender en geneesmiddelen ontving ze onlangs, als eerste niet-arts, de Corrie Hermannprijs van de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen. “Geslacht is geen dichotome variabele. Dat is een versimpeling van de werkelijkheid.”
Als jonge promovendus wilde Visser niets weten van het sociologische aspect van geneesmiddelgebruik, ondanks verwoede pogingen van haar copromotor Arsenio Paes die haar er toen al op wees. “Met een doctoraal in de bètahoek op zak wilde ik concrete dingen onderzoeken. Ik was meer geïnteresseerd in gevolgen van sekseverschillen in gebruik dan in oorzaken, zoals voorschrijfgedrag. Maar ook bij bijwerkingen speelt sekseverschil in gedrag een rol. Tot dat inzicht ben ik inmiddels wel gekomen.”
Ondertussen is ze betrokken bij een onderzoeksaanvraag met een groot consortium naar gender en gezondheid. Hierbij wordt ook de psychische en sociologische kant belicht. Zelf concentreert ze zich op diversiteit in geneesmiddelrespons.
Op één hoop
Voor studenten en collega’s die met studiedata aan de slag gaan heeft Visser nog een paar tips: “Bekijk altijd het effect voor mannen en vrouwen apart. Zie je geen verschil, dan is het prima de data op één hoop te gooien. Zie je verschillen, rapporteer deze dan en vermeld ook de leeftijd van de groepen.”
Leeftijd kun je namelijk niet helemaal los zien van geslacht, vindt Visser. “Naarmate we ouder worden gaan mannen en vrouwen steeds meer op elkaar lijken. De grootste verschillen zie je dan ook tijdens de vruchtbare leeftijd.”
“Dat nieuwe geneesmiddelen alleen op mannen worden getest, is een hardnekkige misvatting”, zegt Visser. “Dat is allang niet meer zo. Ook vrouwen worden meegenomen in klinische trials.”
Voor studies naar cardiovasculaire middelen – waar maar een kwart van de patiënten vrouw is – ziet ze echter ruimte voor verbetering. “Hart- en vaatziekten treden bij vrouwen vaak tien jaar later op. Tegen die tijd komen ze niet meer in aanmerking voor een trial. Oudere vrouwen met meer comedicatie en comorbiditeit includeren, geeft een betere afspiegeling van de gebruikerspopulatie.”