Herexamen 2014 PW 46
Goede antwoord: b.
In het algemeen moet de plek van insuline-injectie afwisselen. Wanneer telkens op exact dezelfde plek wordt gespoten is er een grotere kans op spuitinfiltraten (lipodystrofie). De opname van insuline verschilt echter vanuit arm, bil, bovenbeen of buik. Injectie in de bovenarm wordt afgeraden omdat de kans op intramusculaire in plaats van subcutane toediening daarbij groter is.
Opname vanuit de buik gaat sneller dan vanuit de bil en het bovenbeen. Het is dus niet verstandig een zelfde type insuline de ene keer in de buik en de andere keer in het bovenbeen te injecteren. Kies daarom voor elke insuline een gebied uit en wissel binnen dat gebied de injectieplaats af.
Op zich zouden het kortwerkende en langwerkende insuline beide in de buik kunnen worden geïnjecteerd. Het gebied waar wordt geïnjecteerd wordt dan echter beperkt. Het is daarom beter ervoor te kiezen de kortwerkende insuline in de buik te injecteren en de langwerkende insuline in het bovenbeen. Er zijn speciale rotatiekaartjes beschikbaar, waarbij de spuitplaatsen minimaal een centimeter van elkaar liggen, om spuitinfiltraten te voorkomen (= lipodystrofie).
Bron: Insulinetherapie in de eerste lijn van de stichting Langerhans, editie 2012/2013.