Herexamen 2015 PW 23
Goede antwoord: c.
Antiglobulines ontstaan wanneer het immuunsysteem het toegediende monoklonale antilichaam herkent als lichaamsvreemd en een immuunreactie op gang brengt. De gevormde antiglobulines binden het monoklonale antilichaam, waarna fagocyterende cellen het kunnen afbreken. Daarom neemt door de vorming van antiglobulines de klaring van toegediende monoklonale antilichamen toe. Dit heeft gevolgen voor de effectiviteit en verhoogt de kans op infusiegerelateerde reacties, zoals blozen, hypotensie, bronchospasmen of larynxoedeem.
Monoklonale antilichamen hebben door hun grootte en hydrofiliteit al kleine verdelingsvolumina die ongeveer gelijk zijn aan het plasmavolume. Het is daardoor onwaarschijnlijk dat een verandering in eiwitbinding door vorming van antiglobulines zal leiden tot een verandering in verdelingsvolume.
Bron: R.J. Keizer, A.D.R. Huitema, C.W.N. Damen, J.H.M. Schellens en J.H. Beijnen. Farmacokinetiek van monoklonale antilichamen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:683-8.