Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen 2015 PW 51/52

PW Magazine 51/52, jaar 2015 - 17-12-2015
Een patiënt met hartfalen gebruikt furosemide 40 mg 2dd, lisinopril 20 mg 1dd en metoprolol 50 mg 2dd. Welk van onderstaande middelen komt het meest in aanmerking indien deze patiënt een chronische hypokaliëmie heeft? a. triamtereen b. amiloride c. eplerenon d. bumetanide

Goede antwoord: c.

Hypokaliëmie wordt gedefinieerd als een serumkalium ≤ 3,5 mmol/l, waarbij een concentratie < 2,5 mmol/l wordt beschouwd als ernstig. Hypokaliëmie is een onafhankelijk voorspeller voor sterfte bij patiënten met hartfalen en een kalium van tenminste 4,0 mmol/l lijkt in deze groep gunstig te zijn. Hypokaliëmie bij hartfalen is meestal iatrogeen en lisdiuretica zijn beruchte veroorzakers (dus antwoord d is sowieso fout).

Hoewel orale suppletie van kalium soms mogelijk is, zijn kaliumsparende middelen effectiever om het kalium te corrigeren. Dat kan via remming van het actieve Na+/2Cl-/K+/NH4+-cotransport zonder tussenkomst van aldosteron (amiloride en triamtereen) of via antagonisme van de aldosteronreceptor (eplerenon, spironolacton). Bij hartfalen is sprake van overmatige RAAS-activatie en komt een aldosteronantagonist in aanmerking, omdat deze ook de prognose verbetert.

Het mortaliteitsverlagende effect is alleen aangetoond voor aldosteronantagonisten en is geen eigenschap van kaliumsparende diuretica in het algemeen. Aldosteronantagonisme gaat namelijk ook de remodelling-effecten van aldosteron tegen, terwijl dat niet geldt voor triamtereen en amiloride. Daarmee blijft antwoord c over. Spironolacton had hier uiteraard ook gekund.

Document acties

Back to top