Herexamen 2016 PW 51
De werkzaamheid van luchtwegverwijders wordt vaak bepaald aan de hand van het effect op de longfunctie, gemeten met de FEV1. Langwerkende bètasympathicomimetica en langwerkende anticholinergica verwijden via verschillende werkingsmechanismen de luchtwegen. Het effect op de longfunctie bij gelijktijdig gebruik van beide geneesmiddelgroepen is:
-
a. groter dan de som van het effect van elk middel.
-
b. gelijk aan de som van het effect van elk middel.
-
c. kleiner dan de som van het effect van elk middel.
-
d. gelijk aan het effect van één middel.
Toelichting
Het juiste antwoord is: c. kleiner dan de som van het effect van elk middel.
Het combineren van langwerkende bètasympathicomimetica en langwerkende anticholinergica heeft een sterker effect op de longfunctie dan monotherapie, maar de bereikte verbetering is ook kleiner dan de som van de verbetering bij de losse componenten. Bijvoorbeeld: gebruik van indacaterol+glycopyrro-nium geeft een toename van 200 ml. Beide losse componenten geven een toename van respectievelijk 130 ml en 120 ml. Het verschil tussen monotherapie en combinatietherapie blijft vaak onder de grens voor klinische relevantie, die op 100 ml is gesteld. Daarnaast is het nog onzeker of gebruik van een combinatiemiddel ook echt leidt tot minder symptomen van COPD.
De NHG-Standaard COPD noemt het combineren van twee luchtwegverwijders dan ook alleen een optie voor patiënten die met monotherapie niet klachtenvrij worden. De standaard geeft daarbij de voorkeur aan salmeterol, formoterol en tiotropium boven de nieuwere langwerkende luchtwegverwijders.
Bron: www.medicijnbalans.nl en nhg-Standaard COPD (2015)