Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen 2019 PW 18

PW18 - 02-05-2019 | door Marieke van den Berk-Bulsink en Marjorie Nelissen-Vrancken (IVM)

Bij welke geneesmiddelen kan farmacogenetisch onderzoek zinvol zijn?

  1. fluvoxamine, lisinopril en pantoprazol
  2. fluvoxamine, tamoxifen en azathioprine
  3. tamoxifen, azathioprine en lisinopril
  4. tamoxifen, azathioprine en pantoprazol

Toelichting

Het juiste antwoord is: tamoxifen, azathioprine en pantoprazol

Omzetting van tamoxifen in de actieve vorm vindt plaats door CYP2D6. Trage en intermediaire metaboliseerders van CYP2D6 zetten tamoxifen verminderd om in de actieve vorm en ervaren daardoor een verminderde effectiviteit.

Voor inactivatie van azathioprine zorgt het eiwit thiopurinemethyltransferase (TPMT). Bij intermediaire en trage metaboliseerders is deze omzetting verminderd. Hierdoor neemt het risico op ernstige en levensbedreigende bijwerkingen als beenmergsuppressie toe.

CYP2C19 breekt pantoprazol af. Ultrasnelle metaboliseerders voor CYP2C19 ervaren een verminderde effectiviteit van pantoprazol. Een vijfmaal zo hoge dosering kan dan nodig zijn.

Lisinopril verlaat het lichaam onveranderd met de urine. Bij dit middel heeft farmacogenetisch onderzoek geen toegevoegde waarde.

CYP2D6 breekt fluvoxamine af. Bij een DNA-variatie kan de plasmaconcentratie toe- of afnemen. Er is echter geen onderbouwing voor een verhoogd risico op bijwerkingen of een verminderde effectiviteit. Farmacogenetisch onderzoek lijkt daarom niet zinvol te zijn.

Bron: FTO-module Farmacogenetica (IVM, april 2019)

Document acties

Back to top