Herexamen
Herexamen 2015 PW 17
Welke van de onderstaande uitspraken over inhalatiecorticosteroïden bij astma is onjuist? a. Bij rokers zijn inhalatiecorticosteroïden minder werkzaam. b. Door het gebruik van inhalatiecorticosteroïden kunnen hematomen ontstaan. c. Een inhalatiecorticosteroïde is net zo effectief als montelukast. d. De dosering van een inhalatiecorticosteroïde bij een niet-ernstige exacerbatie bedraagt een viervoudige verhoging van de startdosering.
Herexamen 2015 PW 16
Bij de populatie van uw apotheek doet zich het verschijnsel Fenom voor. Vaak gaat het spontaan over, soms is het hardnekkig. Er zijn aanwijzingen dat de interventie FenomNee een gunstig effect heeft op het beloop. U wilt dit onderzoeken in een gerandomiseerd onderzoek. Uw nulhypothese is dat de ingreep FenomNee geen effect heeft op Fenom. Zoals gebruikelijk is in dit soort onderzoek, wilt u uitgaan van significantie bij P < 0,05 bij een onderscheidend vermogen van 0,8. Wat volgt hieruit voor de uitkomst van het onderzoek? a. Er is 5% kans dat FenomNee effect heeft maar dat u het niet vindt, en 20% kans dat u een effect vindt dat er in werkelijkheid niet is. b. Er is 20% kans dat FenomNee effect heeft maar dat u het niet vindt, en 5% kans dat u een effect vindt dat er in werkelijkheid niet is. c. Beide kansen zijn 5%. d. Beide kansen zijn 20%.
Herexamen 2015 PW 15
Wat is de optimale diameter van geïnhaleerde deeltjes om longdepositie te verwezenlijken in de centrale en perifere luchtwegen? a. kleiner dan 1 micrometer; b. 1-3 micrometer; c. 3-5 micrometer; d. 5-7 micrometer.
Herexamen 2015 PW 14
Natriumalginaat is een bestanddeel van Gaviscon. Wat is juist? a. Alginaat is een polysaccharide afkomstig uit algen, dat na opname van een H+ opzwelt en een beschermende gel met hoge pH vormt op de maaginhoud. b. Alginaat verlaagt de oppervlaktespanning van gasbellen, hierdoor kunnen ze bij flatulentie en een opgeblazen gevoel werkzaam zijn. c. Alginaat neemt een H+ op en wordt daarna omgezet in CO2. Het veroorzaakt dus gasvorming en daardoor kan een opgeblazen gevoel ontstaan. d. Alle van de bovenstaande beweringen zijn juist.
Herexamen 2015 PW 13
Welk effect kan te veel en te hard stampen met de maatcilinder (bij het aanvullen met vulstof tot het benodigde volume) hebben op het gehalte werkzame stof in capsules? a. De afwijking van het theoretische gehalte kan te groot zijn. b. De gehaltespreiding kan te groot zijn. c. De gehaltespreiding en de afwijking van het theoretische gewicht kunnen beide te groot zijn. d. Het heeft zowel op de gehaltespreiding als op de afwijking van het theoretische gewicht geen invloed.
Herexamen 2015 PW 12
U heeft capsaïcinecrème 0,075% FNA laten analyseren bij het RAL (Regionaal Apotheek Laboratorium). Er werden duplogehaltes gevonden van 83% en 85%. U bestudeert de bereidingsgegevens en ziet onmiddellijk de oorzaak: a. het gebruikte mengapparaat was niet gevalideerd; b. het capsicumextract was bijna over de datum; c. er is niet gefactoriseerd voor het grondstofgehalte; d. een samenspel van alle drie genoemde oorzaken.
Herexamen 2015 PW 11
Wat is de eerstekeuzebehandeling bij lichte tot matige klachten van misselijkheid tijdens het eerste trimester van de zwangerschap? a. meclozine; b. granisetron; c. metoclopramide; d. gember; e. meclozine/pyridoxine.
Herexamen 2015 PW 10
Welke van de volgende uitspraken over de behandeling van otitis media acuta, een aandoening die vooral bij kinderen voorkomt, is waar? a. Ibuprofen is geen optie want jonge kinderen mogen dit niet gebruiken. b. Xylometazolineneusspray is de eerstekeusbehandeling. c. Wegens kans op resistentie wordt amoxicilline afgeraden. d. Als paracetamol niet helpt, is ibuprofen een goed alternatief.
Herexamen 2015 PW 9
Een huisarts stelt bij een 80-jarige patiënt de diagnose diep-veneuze trombose. Hij licht de trombosedienst in en schrijft een recept uit voor acenocoumarol samen met een laag-molecuulgewicht-heparine. Hoe ziet het opstartschema voor acenocoumarol eruit? a. 2 mg, 6 mg, 3 mg op respectievelijk de eerste, tweede en derde dag; b. 6 mg, 4 mg, 2 mg op respectievelijk de eerste, tweede en derde dag; c. 6 mg, 3 mg, 1,5 mg op respectievelijk de eerste, tweede en derde dag; d. 4 mg, 2 mg, 1 mg op respectievelijk de eerste, tweede en derde dag.
Herexamen 2015 PW 8
Voor een kindje moet voor de dosering een hoeveelheid van 1,4 ml afgepast worden met een spuitje. Welke maat spuitje pakt u? a. 1 ml spuit; b. 2 ml spuit; c. 5 ml spuit; d. de grootte die voorradig is.
Herexamen 2015 PW 7
Een moeder haalt voor het eerst methylfenidaat voor haar 6-jarige zoon bij u op in de apotheek, nadat ze samen met de huisarts besloot om naast de gedragstherapie medicatie te starten. Maar ze maakt zich wel zorgen over de bijwerkingen en vraagt u wat de meest voorkomende zijn. Wat antwoordt u haar? a. verhoogde hartfrequentie en slaapstoornissen; b. hoofdpijn en verhoogde bloeddruk; c. verminderde eetlust en slaapstoornissen; d. hoofdpijn en groeiremming.
Herexamen 2015 PW 6
Een baby’tje wordt uit het ziekenhuis ontslagen. Het ontslagrecept vermeldt onder meer het actuele gewicht van het patiëntje, en een fenobarbitaldrank 4 mg/ml in acetem. De ouders zijn geïnstrueerd om de voorgeschreven geneesmiddelen via een sonde toe te dienen. Neemt u contact op met de voorschrijvend arts? a. Ja, want de voorgeschreven drank bevat acetem en dat is niet toegestaan bij baby’s. b. Ja, want de voorgeschreven drank is mogelijk niet geschikt voor toediening via een sonde. c. Ja, want er is geen indicatie voor fenobarbital bij baby’s. d. Ja, om alle drie deze redenen.
Herexamen 2015 PW 5
Een tandarts vraagt u advies over het wel of niet stoppen van acenocoumarol bij het trekken van een verstandskies bij een van uw patiënten. Welk advies geeft u? a. Tijdelijk stoppen met acenocoumarol, een eenmalige dosis vitamine K en een dag na extractie de acenocoumarol hervatten. b. Doorgaan met acenocoumarol, maar wel eenmalig een dosis vitamine K voorafgaand aan de extractie. c. Doorgaan met acenocoumarol, maar wel eenmalig een dosis vitamine K voorafgaand aan de extractie en tevens gedurende enkele dagen de mond spoelen met tranexaminezuur 5% mondspoeling. d. Alleen gedurende enkele dagen de mond spoelen met tranexaminezuur
Herexamen 2015 PW 4
Bij een periodieke controle komt u erachter dat een patiënt, 45 jaar met diabetes en een LDL > 2,5 mmol/l, geen antilipaemicum in gebruik heeft. Het 10-jaarsrisico op een hartvaatziekte of overlijden ligt tussen 10% en 20%. Komt de patiënt in aanmerking voor een antilipaemicum? a. Ja, alle patiënten met diabetes komen in aanmerking voor een antilipaemicum. b. Ja, alle patiënten met diabetes komen in aanmerking voor een antilipaemicum wanneer LDL > 2,5 mmol/l is. c. Nee, het 10-jaarsrisico is < 20%. Ondanks de hoogte van LDL-waarde is een antilipaemicum niet nodig. d. Aanvullende gegevens zijn nodig om te bepalen of een antilipaemicum is geïndiceerd.
Herexamen 2015 PW 3
Een 25-jarige patiënt is twaalf weken zwanger van haar eerste kind. Ze komt bij u in de apotheek met een recept voor drie tabletten naproxen 250 mg, afkomstig van de tandarts, na een kiesextractie. Wat is uw advies? a. Afleveren zonder verdere voorzorgsmaatregelen; naproxen kan veilig gebruikt worden tijdens de gehele zwangerschap. b. Afleveren en informeren dat de patiënt dit middel alleen tijdens de eerste helft van de zwangerschap veilig kan toepassen. c. Niet afleveren: naproxen is gecontraïndiceerd gedurende de gehele zwangerschap.
Herexamen 2015 PW 1/2
Bij abrupt staken van SSRI’s kunnen onttrekkingsverschijnselen optreden. De symptomen bestaan onder andere uit agitatie, angst, duizeligheid, vermoeidheid en slapeloosheid. Bij welk middel verwacht u dat de kans klein is op het ontstaan van deze onttrekkingsverschijnselen? a. fluoxetine; b. paroxetine; c. sertraline; d. Bij alle SSRI’s zal de kans even groot zijn; het hangt vooral af van de psychologische factoren en de persoonlijkheid of de onttrekkingsverschijnselen optreden.
Herexamen 2014 PW 51/52
Een 36-jarige rokende vrouw heeft net haar tweede kind gekregen. Ze geeft volledige borstvoeding. Binnenkort gaat ze weer aan het werk en “ze moet er niet aan denken dat er nog een derde kind bij komt”. Een spiraaltje wil ze liever niet. Welk advies geeft u? a. Zolang het kind volledige borstvoeding krijgt, hoef je geen anticonceptiemiddel te geven. b. Desogestrel tablet 0,075 mg. c. Ethinylestradiol/levonorgestrel tablet 30/150 mg. d. Alle drie antwoorden zijn juist.
Herexamen 2014 PW 50
Een van uw patiënten gebruikt al jaren ciclosporine. De laatste tijd zijn onverwachte veranderingen in de spiegel opgetreden, bij gelijk gebleven gebruik. U zoekt naar mogelijke oorzaken en vraagt de patiënt naar het gebruik van vruchtensappen. Welke vruchtensappen hebben mogelijk een effect op de blootstelling aan ciclosporine? a. cranberrysap en rode druivensap; b. grapefruitsap, rode druivensap en pomelosap; c. grapefruitsap; d. grapefruitsap, pomelosap en sinaasappelsap.
Herexamen 2014 PW 49
Een patiënt krijgt hydrochloorthiazide 25 mg en ze vraagt zich af of zij dit middel veilig kan gaan gebruiken. In het verleden heeft zij een reactie gehad tijdens een kuurtje cotrimoxazol, en op haar medicijnpaspoort staat dat ze overgevoelig is voor sulfonamiden. De bijsluiter van hydrochloorthiazide vermeldt dat HCT gecontraïndiceerd is bij “bekende overgevoeligheid voor hydrochloorthiazide of andere sulfonamidederivaten”. Wat is uw advies? a. Afleveren zonder verdere voorzorgsmaatregelen. b. Afleveren, tenzij de patiënt eerder een ernstige overgevoeligheidsreactie heeft gehad. c. Alleen afleveren wanneer dit middel de eerste keer onder medisch toezicht wordt toegediend. d. Niet afleveren: HCT is gecontraïndiceerd bij sulfonamide-overgevoeligheid.
Herexamen 2014 PW 48
Een 46-jarige vrouw bezoekt haar huisarts omdat ze een week lang klachten heeft die duiden op rhinosinusitis en de koorts maar niet zakt. Ze gebruikt hydrochloorthiazide 25 mg voor hypertensie. Schrijft de huisarts haar een antibioticumkuur voor en zo ja welke? a. Ja, doxycycline. b. Ja, amoxicilline. c. Ja, cotrimoxazol. d. Nee, antibiotica zijn bij rhinosinusitis alleen geïndiceerd bij patiënten met een verminderde afweer.