Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen

Herexamen 2014 PW 34

Een man van 56, depressief en met stabiele angina pectoris, gebruikt onder meer: simvastatine eenmaal daags 20 mg, isosorbidemononitraat eenmaal daags 50 mg, isosorbidedinitraat zo nodig 5 mg sublinguaal, metoprolol eenmaal daags 50 mg, paroxetine eenmaal daags 40 mg en omeprazol eenmaal daags 40 mg. Hoewel paroxetine na verhoging van de dagdosis van 20 mg naar 40 mg een goed therapeutisch effect gaf, wordt het wegens seksuele disfunctie vervangen door mirtazapine eenmaal daags 30 mg. Na een week klaagt patiënt over een toename van de angineuze klachten. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring hiervoor? a. Het ontbreken van acetylsalicylzuur in de medicatie. b. De te lage dosering van simvastatine. c. Het wegvallen van het plaatjesaggregatieremmende effect van paroxetine na het overzetten op mirtazapine. d. Een verminderde werking van metoprolol na het vervangen van paroxetine door mirtazapine.

PW Magazine 34, jaar 2014 - 22-08-2014

Herexamen 2014 PW 32/33

Middel Z (t1/2 = 10 uur) is een pro-drug. Het wordt in de lever omgezet in zijn actieve metaboliet Z’. Hiervoor zijn twee CYP-enzymen verantwoordelijk; elk draagt voor 50% bij aan deze omzetting. Op een dag krijgt een chronische gebruiker van middel Z een nieuw geneesmiddel erbij: Q. Dit is een sterke remmer van een van beide enzymen die Z in Z’ omzet. Wat dient er nu met de dosering van Z te gebeuren? a. Deze dient te worden gehalveerd. b. Deze dient te worden verdubbeld. c. Deze dient met een factor 1,4 te worden verhoogd. d. Niets.

PW Magazine 32/33, jaar 2014 - 07-08-2014

Herexamen 2014 PW 30/31

Bij een opgenomen patiënt (man, 45 jaar) wil men starten met een continu infuus met theofylline. Een oplaaddosis wordt niet nodig geacht. Welke formule kan worden gebruikt om de hoeveelheid theofylline die per 24 uur dient te worden toegediend, te berekenen? (D = dosering in mg/24 uur, F = biologische beschikbaarheid, CL = klaring in L/24 uur, Vmax = maximale capaciteit van de metaboliserende enzymen in mg/24 uur, Css = gewenste onderhoudsconcentratie in mg/L, Vd = verdelingsvolume in liter.) a. D = CL × Css; b. D = (CL × Css) / F; c. D = Css × Vd; d. D = (Vmax × Css) / Vd

PW Magazine 30/31, jaar 2014 - 24-07-2014

Herexamen 2014 PW 28/29

Van welk van de onderstaande geneesmiddelen is de effectiviteit het best onderbouwd voor de acute behandeling van een bipolaire depressie? a. paroxetine; b. amitriptyline; c. quetiapine; d. lithium.

PW Magazine 28/29, jaar 2014 - 11-07-2014

Herexamen 2014 PW 27

Het anti-epilepticum fenytoïne is een lastig te doseren geneesmiddel: kleine veranderingen in de dagdosering kunnen tot sterke veranderingen in plasmaspiegels leiden. Wat is hiervan de voornaamste verklaring? A. Voedsel in de maag vermindert de biologische beschikbaarheid sterk. B. Fenytoïne in het bloed is voor 90% aan plasma-eiwit gebonden. C. Bij therapeutische concentraties is de kinetiek niet lineair. D. Fenytoïne heeft een kleine therapeutische breedte.

PW Magazine 27, jaar 2014 - 04-07-2014

Herexamen 2014 PW 26

Ouderen lopen meer risico’s op dehydratie bij een periode van aanhoudende hitte dan jongere mensen. Dit komt onder andere omdat diverse lichaamsfuncties, zoals dorstgevoel, transpiratiefunctie en nierfunctie, afnemen op hogere leeftijd. Welke geneesmiddelen vergroten het risico op dehydratie en/of verstoren de temperatuurregulatie? a. diuretica, antibiotica; b. diuretica, anti-epileptica; c. diuretica, anticholinergica; d. diuretica, antitrombotica.

PW Magazine 26, jaar 2014 - 26-06-2014

Herexamen 2014 PW 25

Welke uitspraak over de interactie tussen tramadol en paroxetine is correct? A. Tramadol en paroxetine verhogen beide de hoeveelheid serotonine in de synapsen van het CZS, dit verhoogt het risico op serotonerge toxiciteit. B. Paroxetine remt het metabolisme van tramadol, hierdoor verlaagt de concentratie van de actieve metaboliet. C. Zowel A als B is juist. D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

PW Magazine 25, jaar 2014 - 20-06-2014

Herexamen 2014 PW 24

Een op acenocoumarol ingestelde vrouw van 66 jaar, tevens lijdend aan atriumfibrilleren, wordt overgezet van sotalol tweemaal daags 160 mg op amiodaron eenmaal daags 200 mg. De eerste maanden daalt de dosisbehoefte aan acenocoumarol, om de maanden daarna toe te nemen tot boven het niveau van voor de switch van sotalol op amiodaron. Wat is een aannemelijke verklaring voor de aanvankelijke daling en latere stijging van de acenocoumaroldosis? A. CYP2C9-remming, gevolgd door hypothyreoïdie. B. Aanvankelijke ongemerkte hyperthyreoïdie, gevolgd door ongemerkte hypothyreoïdie. C. CYP2C9-remming, die na enige tijd maximaal is en vervolgens afneemt. D. CYP2C9-remming, gevolgd door CYP3A4-inductie die pas na enige tijd manifest wordt.

PW Magazine 24, jaar 2014 - 13-06-2014

Herexamen 2014 PW 22/23

Wat is een alternatief voor lidocaïne bij een allergie voor dit middel? a. bupivacaïne; b. prilocaïne; c. procaïne; d. ropivacaïne.

PW Magazine 22/23, jaar 2014 - 30-05-2014

Herexamen 2014 PW 21

In de preparaattekst van geneesmiddel X wordt gesteld dat het middel een ‘lineaire kinetiek’ heeft. Wat wordt hiermee bedoeld? a. Per tijdseenheid wordt een vaste hoeveelheid van het geneesmiddel afgebroken, onafhankelijk van de concentratie. b. De concentratie-tijd-curve vertoont bij langdurig gebruik nauwelijks schommelingen over de dag. c. Na eenmalige dosering is het eliminatiedeel van de concentratie-tijd-curve een rechte lijn. d. Er is een recht evenredig verband tussen onderhoudsdosering en onderhoudsconcentratie.

PW Magazine 21, jaar 2014 - 23-05-2014

Herexamen 2014 PW 20

Welk van onderstaande risicofactoren wordt het minst geassocieerd met een verhoogd bloedingsrisico bij patiënten met atriumfibrilleren die worden behandeld met een cumarine? a. reumatoïde artritis; b. labiele INR-waarden; c. hypertensie; d. slechte leverfunctie.

PW Magazine 20, jaar 2014 - 15-05-2014

Herexamen 2014 PW 19

Met de term ‘biologische beschikbaarheid’ wordt een bepaald deel van de oraal toegediende hoeveelheid geneesmiddel aangeduid. Welk deel? a. Het deel dat de systemische circulatie bereikt. b. Het deel dat daadwerkelijk de receptoren bezet. c. Het deel dat beschikbaar komt voor biotransformatie. d. Het deel dat in het maagdarmkanaal beschikbaar komt.

PW Magazine 19, jaar 2014 - 09-05-2014

Herexamen 2014 PW 18

Spuitplekken oftewel lipohypertrofie zijn een bekend probleem bij insulinegebruikers. Dit kan men voorkomen door te ‘roteren’. Wat houdt dit in? a. Insuline injecteren in de spuitplek. b. Het wisselen van de naald na elke injectie. c. Insuline injecteren op elke keer een ander lichaamsdeel. d. Insuline injecteren binnen een lichaamsdeel steeds op een andere plek.

PW Magazine 18, jaar 2014 - 02-05-2014

Herexamen 2014 PW 17

Welke trombocytenaggregatieremmer dient niet te worden gebruikt bij patiënten met een doorgemaakt CVA? a. prasugrel; b. dipyridamol; c. ticagrelor; d. clopidogrel.

PW Magazine 17, jaar 2014 - 25-04-2014

Herexamen 2014 PW 16

Welk antidepressivum wordt het minst geassocieerd met gewichtstoename? a. fluoxetine; b. sertraline; c. mirtazapine; d. bupropion.

PW Magazine 16, jaar 2014 - 18-04-2014

Herexamen 2014 PW 15

Bij welk van onderstaande indicaties heeft de combinatie van een ACE-remmer met een angiotensine-II-antagonist nog een plaats? a. hartfalen; b. proteïnurie; c. hypertensie; d. diabetische nefropathie.

PW Magazine 15, jaar 2014 - 11-04-2014

Herexamen 2014 PW 14

Hoe kunt u bij het dichtsmelten van een ampul eenvoudig voorkomen dat zich in de hals druppels vormen van de injectievloeistof? a. de hals goed verhitten; b. de ampul in ijs plaatsen; c. de ampul voorzichtig schudden; d. een krachtige luchtstroom over de opening leiden.

PW Magazine 14, jaar 2014 - 04-04-2014

Herexamen 2014 PW 13

Een patiënt met de ziekte van Alzheimer wordt hiervoor behandeld met de cholinesteraseremmer rivastigmine. Voor de behandeling van depressieve klachten wordt een antidepressivum gestart. Welk middel kan bij deze patiënt tot de sterkste verergering van de dementiesymptomen leiden? a. amitriptyline; b. mirtazapine; c. escitalopram; d. venlafaxine.

PW Magazine 13, jaar 2014 - 27-03-2014

Herexamen 2014 PW 12

Een man van 75 jaar, woonachtig in een verzorgingshuis, bekend met atriumfibrilleren en hypertensie, gebruikt metoprolol, diltiazem, acenocoumarol, simvastatine en pantoprazol. Welk oordeel geeft u over de combinatie metoprolol en diltiazem? A. Rationele combinatie, gezien de comorbiditeit atriumfibrilleren. B. Irrationele combinatie, want er is een verhoogd risico op blokkade van de atrioventriculaire geleiding. C. Irrationele combinatie, er zou eigenlijk een ACE-remmer in plaats van een bètablokker, en amlodipine in plaats van diltiazem gegeven moeten worden. D. Rationele combinatie bij ouderen in het algemeen, omdat een ACE-remmer en een diureticum vaak resulteren in een slechte nierfunctie.

PW Magazine 12, jaar 2014 - 21-03-2014

Herexamen 2014 PW 11

Welke cholesterolsyntheseremmer (statine) hoeft niet ’s avonds te worden ingenomen? a. atorvastatine; b. fluvastatine; c. pravastatine; d. simvastatine.

PW Magazine 11, jaar 2014 - 14-03-2014

Document acties

Back to top