Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen

Herexamen 2014 PW 47

Welke combinatie van geneesmiddelen kan niet gebruikt worden in verband met een verhoogde kans op verlenging van het QT-interval? a. ciprofloxacine en nortriptyline; b. claritromycine en clozapine; c. erytromycine en escitalopram; d. paroxetine en tamoxifen.

PW Magazine 47, jaar 2014 - 20-11-2014

Herexamen 2014 PW 45

U krijgt een recept voor mevrouw K. Zij heeft een uitbehandeld mammacarcinoom en is opgenomen geweest in verband met een diep-veneuze trombose. Er worden zestig stuks nadroparine 15.200 IE/0,8 ml voorgeschreven met als daggebruik eenmaal daags een injectie. Is ingrijpen gewenst? a. Nee, deze behandeling is geïndiceerd. b. Ja, mevrouw moet zo snel mogelijk ingesteld worden op een vitamine K-antagonist (coumarine). c. Ja, mevrouw moet zo snel mogelijk ingesteld worden op een direct werkend oraal anticoagulans (DOAC, coumarine). d. Ja, de nadroparine is nu therapeutisch gedoseerd, mevrouw moet nu worden overgezet op een profylactische onderhoudsdosering.

PW Magazine 45, jaar 2014 - 06-11-2014

Herexamen 2014 PW 46

Een patiënt gebruikt zowel een kortwerkende als een langwerkende insuline. De patiënt heeft begrepen dat deze niet in hetzelfde lichaamsdeel mogen worden gespoten. De patiënt gebruikt het kortwerkende preparaat driemaal daags bij de maaltijd en het langwerkende preparaat ’s avonds voor het slapen. Welk advies geeft u aan de patiënt? a. Spuit het kortwerkende preparaat en het langwerkende middel afwisselend in bovenarm, bovenbeen en buik. b. Spuit het kortwerkende middel in de buik en het langwerkende middel in het bovenbeen. c. Spuit beide middelen in de buik, maar op verschillende plekken. d. Alle bovengenoemde opties zijn mogelijk.

PW Magazine 46, jaar 2014 - 02-11-2014

Herexamen 2014 PW 44

Een 67-jarige vrouw gebruikt de volgende geneesmiddelen: • Calci Chew 500 mg/800 IE 1 dd; • acetylsalicylzuur 80 mg 1dd; • Persantin 200 mg 2dd. Haar geschatte nierfunctie (eGFR) is 42 ml/min. Zij heeft osteoporose maar krijgt bij gebruik van orale bisfosfonaten bij herhaling last van ernstige misselijkheid. Welk van de volgende geneesmiddelen is gecontraïndiceerd als alternatief? a. denosumab s.c.; b. zoledroninezuur i.v.; c. strontium; d. raloxifeen.

PW Magazine 44, jaar 2014 - 29-10-2014

Herexamen 2014 PW 43

Veel apotheken besteden het gereedmaken van medicatierollen uit aan een GDS-apotheek (Geautomatiseerd geneesmiddelDistributieSysteem). De opdrachtgevende apotheker stuurt zijn medicatieopdracht naar de GDS-apotheker, die vervolgens de medicatierollen aan de opdrachtgevende apotheker levert en de opdrachtgevende apotheker overhandigt de medicatierol aan de patiënt. Wie is nu de ter hand stellende apotheker? a. de opdrachtgevende apotheker; b. de GDS-apotheker; c. zowel de opdrachtgevende als de GDS-apotheker.

PW Magazine 43, jaar 2014 - 23-10-2014

Herexamen 2014 PW 42

Een patiënt gebruikt carbasalaatcalcium als antitrombotische behandeling. Hij moet binnenkort een kies laten trekken. Volgens de tandarts moet hij drie dagen van tevoren stoppen met carbasalaatcalcium. De patiënt wil graag van de apotheker weten of dit advies van de tandarts klopt. a. Ja, de patiënt moet drie dagen van tevoren stoppen met carbasalaatcalcium. b. Nee, de patiënt moet vijf dagen van tevoren stoppen met carbasalaatcalcium. c. Nee, de patiënt hoeft met niet met carbasalaatcalcium te stoppen.

PW Magazine 42, jaar 2014 - 13-10-2014

Herexamen 2014 PW 40/41

Temperatuur heeft de meeste invloed op chemische en microbiologische kwaliteit. Hydrolyse- en oxidatiereacties verlopen in het algemeen trager bij lagere temperatuur. Ook geldt voor de meeste micro-organismen dat zij zich bij een lage temperatuur minder snel vermeerderen. Sommige preparaten kunnen beter juist niet in de koelkast bewaard worden. In welke situatie moet op het etiket vermeld worden “beneden 25 ºC, niet in de koelkast of vriezer”? a. bij afleveren fytomenadiondrank 10 mg/ml; b. bij afleveren prednisolondrank; c. oogdruppels na aanbreken; d. alle antwoorden zijn juist.

PW Magazine 40/41, jaar 2014 - 03-10-2014

Herexamen 2014 PW 39

Een patiënt gebruikt een geneesmiddel dat in de koelkast bewaard moet worden en waarvan de houdbaarheid vanwege chemische ontleding nog een jaar is. Hij gaat op vakantie met een rugzak zonder koelelementen naar een streek met een temperatuur die gemiddeld rond de 25°C ligt. Hoe lang kan de patiënt het geneesmiddel op vakantie gebruiken? a. vier weken; b. drie weken; c. twee weken; d. een week.

PW Magazine 39, jaar 2014 - 26-09-2014

Herexamen 2014 PW 38

Een patiënt (vrouw, 35 jaar) gebruikt de volgende twee geneesmiddelen: venlafaxine 2 dd 75 mg en quetiapine 1 dd 25 mg. Wat is de meest waarschijnlijke reden dat deze patiënt quetiapine gebruikt? a. psychotische depressie; b. therapieresistente depressie; c. bipolaire depressie; d. slaapklachten.

PW Magazine 38, jaar 2014 - 19-09-2014

Herexamen 2014 PW 37

Welke van de onderstaande atypische antipsychotica veroorzaakt gemiddeld de sterkste stijging van de prolactinespiegel? a. aripiprazol; b. olanzapine; c. risperidon; d. quetiapine.

PW Magazine 37, jaar 2014 - 12-09-2014

Herexamen 2014 PW 36

Propranolol is een niet-selectieve bètablokker. Welke uitspraak over dit middel is correct? a. Het veroorzaakt vaatvernauwing als gevolg van bèta-1-blokkade. b. Het veroorzaakt vaatverwijding als gevolg van bèta-1-blokkade. c. Het veroorzaakt vaatvernauwing als gevolg van bèta-2-blokkade. d. Het veroorzaakt vaatverwijding als gevolg van bèta-2-blokkade.

PW Magazine 36, jaar 2014 - 05-09-2014

Herexamen 2014 PW 35

Welke van de onderstaande antipsychotica veroorzaakt gemiddeld de sterkste toename van het lichaamsgewicht? a. aripiprazol (Abilify); b. olanzapine (o.a. Zyprexa); c. haloperidol (o.a. Haldol); d. quetiapine (o.a. Seroquel).

PW Magazine 35, jaar 2014 - 29-08-2014

Herexamen 2014 PW 34

Een man van 56, depressief en met stabiele angina pectoris, gebruikt onder meer: simvastatine eenmaal daags 20 mg, isosorbidemononitraat eenmaal daags 50 mg, isosorbidedinitraat zo nodig 5 mg sublinguaal, metoprolol eenmaal daags 50 mg, paroxetine eenmaal daags 40 mg en omeprazol eenmaal daags 40 mg. Hoewel paroxetine na verhoging van de dagdosis van 20 mg naar 40 mg een goed therapeutisch effect gaf, wordt het wegens seksuele disfunctie vervangen door mirtazapine eenmaal daags 30 mg. Na een week klaagt patiënt over een toename van de angineuze klachten. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring hiervoor? a. Het ontbreken van acetylsalicylzuur in de medicatie. b. De te lage dosering van simvastatine. c. Het wegvallen van het plaatjesaggregatieremmende effect van paroxetine na het overzetten op mirtazapine. d. Een verminderde werking van metoprolol na het vervangen van paroxetine door mirtazapine.

PW Magazine 34, jaar 2014 - 22-08-2014

Herexamen 2014 PW 32/33

Middel Z (t1/2 = 10 uur) is een pro-drug. Het wordt in de lever omgezet in zijn actieve metaboliet Z’. Hiervoor zijn twee CYP-enzymen verantwoordelijk; elk draagt voor 50% bij aan deze omzetting. Op een dag krijgt een chronische gebruiker van middel Z een nieuw geneesmiddel erbij: Q. Dit is een sterke remmer van een van beide enzymen die Z in Z’ omzet. Wat dient er nu met de dosering van Z te gebeuren? a. Deze dient te worden gehalveerd. b. Deze dient te worden verdubbeld. c. Deze dient met een factor 1,4 te worden verhoogd. d. Niets.

PW Magazine 32/33, jaar 2014 - 07-08-2014

Herexamen 2014 PW 30/31

Bij een opgenomen patiënt (man, 45 jaar) wil men starten met een continu infuus met theofylline. Een oplaaddosis wordt niet nodig geacht. Welke formule kan worden gebruikt om de hoeveelheid theofylline die per 24 uur dient te worden toegediend, te berekenen? (D = dosering in mg/24 uur, F = biologische beschikbaarheid, CL = klaring in L/24 uur, Vmax = maximale capaciteit van de metaboliserende enzymen in mg/24 uur, Css = gewenste onderhoudsconcentratie in mg/L, Vd = verdelingsvolume in liter.) a. D = CL × Css; b. D = (CL × Css) / F; c. D = Css × Vd; d. D = (Vmax × Css) / Vd

PW Magazine 30/31, jaar 2014 - 24-07-2014

Herexamen 2014 PW 28/29

Van welk van de onderstaande geneesmiddelen is de effectiviteit het best onderbouwd voor de acute behandeling van een bipolaire depressie? a. paroxetine; b. amitriptyline; c. quetiapine; d. lithium.

PW Magazine 28/29, jaar 2014 - 11-07-2014

Herexamen 2014 PW 27

Het anti-epilepticum fenytoïne is een lastig te doseren geneesmiddel: kleine veranderingen in de dagdosering kunnen tot sterke veranderingen in plasmaspiegels leiden. Wat is hiervan de voornaamste verklaring? A. Voedsel in de maag vermindert de biologische beschikbaarheid sterk. B. Fenytoïne in het bloed is voor 90% aan plasma-eiwit gebonden. C. Bij therapeutische concentraties is de kinetiek niet lineair. D. Fenytoïne heeft een kleine therapeutische breedte.

PW Magazine 27, jaar 2014 - 04-07-2014

Herexamen 2014 PW 26

Ouderen lopen meer risico’s op dehydratie bij een periode van aanhoudende hitte dan jongere mensen. Dit komt onder andere omdat diverse lichaamsfuncties, zoals dorstgevoel, transpiratiefunctie en nierfunctie, afnemen op hogere leeftijd. Welke geneesmiddelen vergroten het risico op dehydratie en/of verstoren de temperatuurregulatie? a. diuretica, antibiotica; b. diuretica, anti-epileptica; c. diuretica, anticholinergica; d. diuretica, antitrombotica.

PW Magazine 26, jaar 2014 - 26-06-2014

Herexamen 2014 PW 25

Welke uitspraak over de interactie tussen tramadol en paroxetine is correct? A. Tramadol en paroxetine verhogen beide de hoeveelheid serotonine in de synapsen van het CZS, dit verhoogt het risico op serotonerge toxiciteit. B. Paroxetine remt het metabolisme van tramadol, hierdoor verlaagt de concentratie van de actieve metaboliet. C. Zowel A als B is juist. D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

PW Magazine 25, jaar 2014 - 20-06-2014

Herexamen 2014 PW 24

Een op acenocoumarol ingestelde vrouw van 66 jaar, tevens lijdend aan atriumfibrilleren, wordt overgezet van sotalol tweemaal daags 160 mg op amiodaron eenmaal daags 200 mg. De eerste maanden daalt de dosisbehoefte aan acenocoumarol, om de maanden daarna toe te nemen tot boven het niveau van voor de switch van sotalol op amiodaron. Wat is een aannemelijke verklaring voor de aanvankelijke daling en latere stijging van de acenocoumaroldosis? A. CYP2C9-remming, gevolgd door hypothyreoïdie. B. Aanvankelijke ongemerkte hyperthyreoïdie, gevolgd door ongemerkte hypothyreoïdie. C. CYP2C9-remming, die na enige tijd maximaal is en vervolgens afneemt. D. CYP2C9-remming, gevolgd door CYP3A4-inductie die pas na enige tijd manifest wordt.

PW Magazine 24, jaar 2014 - 13-06-2014

Document acties

Back to top