Voorkom spuitplekken bij gebruik van insuline
Apotheek.nl kan u ondersteunen
Harde plekken op de huid zijn een bekend probleem bij mensen die insuline gebruiken. Het staat bekend als spuitplekken oftewel lipohypertrofie. Van de insulinegebruikers krijgt 28-57% hiermee te maken. Het onderhuidse vetweefsel is verdikt, en op de huid zijn er harde schijven of bobbels. Ook is de huid minder gevoelig. Vaak hebben patiënten daarom de neiging juist op deze plekken insuline te spuiten. Dit is sterk af te raden omdat de afgifte van insuline op deze plekken ongelijkmatig is. Dit kan leiden tot slechtere regulering van de bloedglucose [1].
Voorkomen
Spuitplekken ontstaan meestal door het verkeerd gebruik van insuline. Bij elke injectie moet de naald worden verwisseld. Gebruikt de patiënt de naald een aantal keer? Dan verbuigt de naald of kan deze afbreken en ontstaat microtrauma. Dit kan leiden tot littekenweefsel en lipohypertrofie. Ook is de naald na gebruik niet meer steriel.
Verder kan het roteren van de injectieplaats spuitplekken voorkomen. Rotatie van de injectieplek houdt in dat de patiënt binnen een lichaamsdeel de injectieplek afwisselt. Men moet insuline minimaal 1 cm naast een vorige injectieplaats spuiten. Hierdoor krijgt de huid de tijd om te herstellen [1, 2].
Instructiefilmpjes
Vooral mensen die voor het eerst insuline gebruiken hebben behoefte aan extra instructies. Op www.apotheek.nl is het instructiefilmpje ‘Meten van bloedglucose en spuiten van insuline’ te vinden. U kunt samen met de patiënt het filmpje doorlopen. Of u kunt op dit instructiefilmpje wijzen. Mensen kunnen dan thuis in alle rust zelf de instructiefilm bekijken.
Meer informatie
Verder zijn op www.apotheek.nl medicijnteksten te vinden. In de medicijntekst ‘Insuline’ wordt extra aandacht besteed aan het juiste gebruik van insuline. Ook kunt u uw patiënten wijzen op het thema ‘Diabetes mellitus’. In dit thema wordt toegelicht wat de apotheek voor de patiënt kan betekenen.
Tips tegen spuitplekken
• Gebruik bij elke injectie een nieuwe naald.
• Spuit elk spuittijdstip binnen een lichaamsdeel op een andere plek. Spuit bijvoorbeeld elke ochtend in het bovenbeen. Maar wel elke ochtend op een andere plek op het bovenbeen.
• Injecteer insuline nooit in een spuitplek.
• Controleer regelmatig de injectieplekken op verhardingen.
Literatuur
1. KNMP-richtlijn Diabetes 2011
2. www.diep.info bezocht op 30-9-2013. Nadere info module “Over op insuline”, Aandachtspunten.