50 miljoen euro aan bijbetalingen
In Nederland geldt voor geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn, een vergoedingslimiet. Deze limiet is door de overheid vastgesteld en in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) opgenomen. Voor geneesmiddelen die door de fabrikant boven die limiet zijn geprijsd, is een eigen bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage is gelijk aan het verschil tussen de vergoedingslimiet en de officiële inkoopprijs van het geneesmiddel en behoort niet tot het basispakket van de zorgverzekering. Toch betalen patiënten deze GVS-bijdrage lang niet altijd zelf. Zo bieden zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen aan die de eigen bijdragen voor geneesmiddelen geheel of gedeeltelijk vergoeden. Voor een aantal geneesmiddelen biedt de fabrikant aan om de bijbetaling voor zijn rekening te nemen. Uit strategische overwegingen (in internationaal perspectief) wensen de fabrikanten de betrokken producten niet onder de vergoedingslimiet te prijzen, maar willen ook niet dat de gebruikers van hun geneesmiddelen voor de bijbetaling opdraaien. Voor geneesmiddelen die niet onderling vervangbaar zijn, stelt de overheid geen limiet.
50 miljoen euro
Nederlandse openbare apotheken verstrekten in 2010 2,9 miljoen keer een receptgeneesmiddel waarvoor een wettelijke eigen bijdrage was verschuldigd. Hiermee was € 50,2 miljoen gemoeid. Voor het eerst kwam dit bedrag boven de 50 miljoen euro uit. Het bedrag ligt 8% hoger dan in 2009, toen de toename van de uitgaven aan GVS-bijdragen tot stilstand leek te zijn gekomen. Vrijwel de helft, € 24,1 miljoen, van het totaal aan eigen bijdragen komt op het conto van de ADHD-geneesmiddelen methylfenidaat en atomoxetine. De groep anticonceptiepillen nam in 2010 de tweede plaats in op de lijst van geneesmiddelgroepen met eigen bijdragen. Hierbij ging het om een totaalbedrag van € 9,4 miljoen. De totaalbedrag aan eigen bijdragen voor de hormonale anticonceptie in de vorm van een vaginale ring (€ 3,5 miljoen) zijn hierin niet meegenomen. In de rangschikking staat dit middel op de vierde plaats, achter de groep spasmolytische geneesmiddelen die worden toegepast bij urine-incontinentie. Het totaalbedrag aan eigen bijdragen in deze groep bedroeg vorig jaar € 5,5 miljoen. Hiervan namen solifenacine (Vesicare) en tolterodine (Detrusitol) met respectievelijk € 2,6 miljoen en € 2,3 miljoen het grootste deel voor hun rekening. Hoewel het totaalbedrag aan eigen bijdragen voor deze middelen in dezelfde orde van grootte ligt, geldt dat niet voor de hoeveelheid verstrekte geneesmiddelen. Van de eerstgenoemde zijn bijna 4 keer zoveel standaarddagdoseringen (DDD) verstrekt. De groep geneesmiddelen bij de ziekte van Parkinson maakt met € 1,7 miljoen de top 5 bijbetalers vol. Hiervoor zijn hoofdzakelijk rasagiline (Azilect) en pramipexol (Sifrol) verantwoordelijk.
ADHD
Voor de ADHD-middelen bedroeg het totaal aan eigen bijdragen in 2010 € 24,1 miljoen. Dat is € 2,3 miljoen (11%) meer dan in 2009. Deze stijging komt geheel voor rekening van methylfenidaat. Van atomoxetine (Strattera) lag zowel het bedrag aan eigen bijdragen (€ 4,8 miljoen) als het aantal verstrekte DDD’s (840.000) nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2009. Gemiddeld is per dagdosering atomoxetine een eigen bijdrage van € 5,75 betaald. Aan de betaling van dit middel droeg de zorgverzekeringswet in 2010 naar verhouding weinig bij: € 435.000. Hiervan was 20% voor de geneesmiddelkosten en de rest voor werkzaamheden in de apotheek. Voor methylfenidaat werd in 2010 € 19,3 miljoen aan eigen bijdragen neergeteld. Deze eigen bijdragen waren verschuldigd voor dat deel (47%) van de verstrekkingen die een vorm met vertraagde afgifte betrof (Concerta, Medikinet en Equasym). Dit percentage is vrijwel ongewijzigd ten opzichte van 2009. Het aantal verstrekkingen voor methylfenidaat in totaal is in 2010 met 20% gestegen tot 980.000.