Orale antidiabetica in tien jaar verdubbeld
De behandeling van diabetes is gericht op het verlagen van het glucosegehalte in het bloed. De geneesmiddelen die hiervoor ter beschikking staan zijn insulines en oraal te gebruiken bloedglucoseverlagende middelen. Patiënten met diabetes type 1 zijn afhankelijk van toe te dienen insulines omdat hun lichaam geen insuline aanmaakt.
Insulines
In de jaren tachtig van de vorige eeuw vervingen synthetische humane insulines de oorspronkelijk uit dieren geïsoleerde insulines. Sinds eind jaren negentig zijn de zogeheten insuline analogen beschikbaar. Deze zijn op
humane insuline gebaseerd maar daarin zijn ter betere regulering van de opnamesnelheid uit de onderhuid, enkele aminozuren vervangen door andere.
Bij patiënten met diabetes type 2 (DM2) maakt het lichaam nog wel insuline aan, maar de hoeveelheid insuline is te weinig of de effectiviteit ervan is te laag. Patiënten met DM2 zijn daardoor in beginsel niet afhankelijk van insuline. Voor hen zijn orale bloedglucoseverlagende middelen beschikbaar die de alvleesklier stimuleren tot het aanmaken van meer insuline of die de verminderde gevoeligheid van het lichaam voor insuline bestrijden. Sommige patiënten met DM2 zijn evenwel (ook) aangewezen op het gebruik van insulines.
In de eerste helft van 2010 verstrekten Nederlandse openbaar apothekers 830.000 keer insuline.
Het totale gebruik van insulines vertoont nog steeds een stijgende trend. Sinds 2000 is de hoeveelheid verstrekte insuline uitgedrukt in DDD’s met in totaal 68% gestegen. In 2009 gebruikten bijna 275.000 mensen insuline.Dat de ontwikkeling van de insuline analogen succesvol is, blijkt uit het feit dat ze in ruim 10 jaar tijd 90% van de totale insulinemarkt hebben veroverd.
Orale therapie bij DM2
Medicamenteuze behandeling van DM2 begint volgens de NHG standaard met het voorschrijven van metformine. Dit gebeurt wanneer dieetadviezen en het stimuleren van lichaamsbeweging niet voldoende effect hebben.
Wanneer het met metformine niet lukt het glucosegehalte voldoende te verlagen, komt volgens de standaard bij DM2-patiënten zonder hart- of vaatziekten (HVZ) als tweede stap de toevoeging van een sulfonylureumderivaat in aanmerking. Voor DM2-patiënten met HVZ maar zonder verhoogd risico op hartfalen wordt een thiazolidinedion (TZD) als toevoeging geadviseerd.
Sinds 2000 is de hoeveelheid verstrekte orale antidiabetica, uitgedrukt in DDD’s bijna verdubbeld. In totaal gebruikten in 2009 ruim 650.000 patiënten orale antidiabetica, waarvan 560.000 mensen metformine. Metformine
neemt in de afgelopen jaren een steeds belangrijkere plek in. Het middel is de laatste jaren grotendeels verantwoordelijk voor de totale stijging van het aantal verstrekte DDD’s aan orale antidiabetica. In de eerste helft van 2010 verstrekten apothekers 5% meer orale antidiabetica (in DDD’s) dan in de eerste helft van 2009. Dit jaar* bestaat de helft van het aantal verstrekte DDD’s van orale antidiabetica uit metformine. Het gebruik van sulfonylureumderivaten nam sinds 2000 met 18% toe. De afgelopen vijf jaar schommelde het aantal
gebruikers rond de 300.000. Van de TZD’s nam het gebruik in de eerste jaren van dit decennium eerst flink toe, maar wegens gepubliceerde risico’s bij het gebruik van rosiglitazon, één van de TZD’s, nam het gebruik sinds 2006 weer af. Na een evaluatie van de risico’s schorste de Europese Commissie vorige week de handelsvergunning voor rosiglitazon. In de eerste helft van 2010 gebruikten nog 9000 mensen dat middel.
Sinds 2006 zijn de dipeptidylpeptidase-4-remmers (DPP-4-remmers), waarvan de NHG het gebruik in de huisartsenpraktijk vooralsnog afraadt, beperkt in opkomst. In de eerste 8 maanden van 2010 zijn er met 55.000 verstrekkingen al meer verstrekkingen geweest dan in geheel 2009. 89% van deze voorschriften waren afkomstig van huisartsen. In 2009 gebruikten 11.500 patiënten een DPP-4-remmer.