Halvering groei aantal polyfarmaciepatiënten
15% patiënten met vijf of meer chronische middelen krijgt medicijnrol
Het aandeel polyfarmaciepatiënten binnen het totale aantal apotheekbezoekers is de afgelopen jaren sterk gestegen. Kon in 2005 8,1% van de apotheekbezoekers worden aangemerkt als polyfarmaciepatiënt, in 2010 was dit aandeel toegenomen tot 10,5% en in 2015 tot 12,8%. Het aandeel polyfarmacie-patiënten nam daarmee jaarlijks toe met bijna 5%. Ondanks de toenemende vergrijzing lijkt aan deze relatief sterke groei een einde te komen. In de afgelopen twee jaar bedroeg die stijging nog maar 2% per jaar. Van alle bezoekers van wijkapotheken in 2017 was 13,5% een polyfarmaciepatiënt.
Vijf of meer
Volgens de multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen is een polyfarmaciepatiënt iemand die vijf of meer geneesmiddelen uit verschillende therapeutische groepen chronisch gebruikt. Van chronisch gebruik is sprake als aan een patiënt meer dan drie keer per jaar hetzelfde geneesmiddel is verstrekt of als een geneesmiddel minimaal één keer wordt verstrekt voor een gebruiksduur van negentig dagen of meer. Voor de vaststelling of sprake is van geneesmiddelen uit verschillende geneesmiddelgroepen hanteert de richtlijn een definitie op het niveau van therapeutische subgroepen (ATC3-niveau).
Naast de 13,5% polyfarmacie-patiënten, gebruikte 47% van de apotheekbezoekers weliswaar chronisch geneesmiddelen, maar uit minder dan vijf verschillende groepen. De resterende 40% gebruikt slechts incidenteel geneesmiddelen.
Deze groepen apotheekbezoekers hebben een sterk verschillend profiel. De incidentele geneesmiddelengebruiker is gemiddeld 36 jaar, terwijl de polyfarmaciepatiënt gemiddeld bijna twee keer zo oud is. De chronische gebruiker van één tot vier geneesmiddelen zit hier met gemiddeld 48 jaar tussenin.
Drie geneesmiddelengroepen worden door meer dan de helft van de polyfarmaciepatiënten gebruikt. De maagmiddelen (A02B) hebben de meeste gebruikers: twee derde van de polyfarmaciepatiënten gebruikt deze middelen chronisch. 61% van hen slikt een cholesterolverlager (C10A).en ook de antistollingsmiddelen (B01A) worden door meer dan de helft van de polyfarmaciepatiënten gebruikt (57%).
Medicijnrol
Niet zelfstandig wonende geneesmiddelgebruikers (verzorgingshuizen) en gebruikers die niet in staat zijn om zelfstandig hun geneesmiddelen op een juiste manier toe te passen, zijn aangewezen op weekdoseersystemen. Dit geldt voor 15% van de polyfarmaciepatiënten; zij ontvangen hun geneesmiddelen in een medicijnrol. Dit percentage hangt af van het aantal verschillende geneesmiddelen dat iemand gebruikt; bij middelen uit vijf tot zes groepen is dat aandeel slechts 7%, bij zeven of meer groepen loopt dit op tot 23%.